Storm en drang
Gras rilt in de wind
Al heeft geen gras het koud,
Waarschijnlijk nooit, dan is het alsof
Een onzichtbare, ontastbare hand het beroert
Uit een huiveringwekkende gedachte:
Het gras wuift in mij
Omdat ik bries omdat ik bang ben
Dat ik omwille van een vlaag
Van onstuimigheid alles en iedereen
Verloochen, behalve de schim
van jou, een geluk dat je bestaat.
Je bent er niet, je jaagt me
Met je afwezigheid geen schrik aan
Jouw volronde borsten lonken niet
Met mijn ogen dicht zie ik gras
Maar als ik ze open walg ik
Van mijn gefalsificeerde evenbeeld
Mijn nagemaakte zelfbeeld: ik besta
Ook nog eens als een kopie
Van alle ambitie, lust en listen
Er is geen kunstgras in mij, nooit
Tenzij ik het zo noem, nepnatuur
Het is killer dan koud en onechter
Dan kunst, dat bestaat uit ongeluk.
Schitterend ongeluk dat leeft
En zichzelf laaft aan hooggestemde
Artificiële waarheden. Ooit
Zag ik een kerstfilm zonder gras
Maar met een pertinente boodschap
Wat zou je doen als jij
In mijn schoenen stond? Ik weet het.
Je zou je kapot schamen, rillingen
Liepen over je rug, geen kunstgreep
Die daar nog iets moois van kan maken.
Er is er maar één
Die ik haat bij gebrek aan liefde
En dat ben ik.