Ze zullen nu wel de nacht ingaan
Ze zullen nu wel de nacht ingaan
op lome vleugels van de leugen zo lui
namelijk zijn aanstalten, voornemens
beraad. Sla ze kalm als je kunt gade
laat ze niet schrikken beheers je eens.
Je keert je bedeesd om jouw gelaat
kantelt en kantelt jouw aanzoek wentelt
door de taps toelopende baan van geruisloze
achtervolging uit mijn open gehouden ogen
eigenlijk alleen omdat ze al open waren
jouw oceanen plons siddert je maakt ermee
een knieval ach welja, jouw lust maakt salto’s
binnen de origami van je lichaam jij geëigende jij
ingetogene jij doordouwer met doodsverachting.
Jij hebt een scherp mes met je beteutering
je haalt kordaat de lianen door van de slingerbrug
waarover ik kroop jij werpt speren door de kegel
waardoorheen nederlaag na nederlaag zich spoedt
om als sterren aan satijn van de nacht te hechten jij
spant met de sterren samen! Je doet niks.
Ze zullen nu wel de nacht ingaan maar straks
liggen ze achter de drempel als sudderende padden
die sterren buitmaken met hun roltong ik verzin het niet
echt ik denk dat elke ster een wrat wordt ze laten zich
met graagte vertrappen die padden, walgelijke
martelaren van vrome achterbakse weerwil ze verknallen
de nacht in een kwakende optocht maar jij…
jij kringelt met zeewier mijn neus in jij maakt schertsend
ernst en je tong kwinkeleert je soepelt mijn huid en bekruipt
me. Wat ik dacht te weerleggen balt samen als je afdaalt tot
mijn meest verholen rand, tussen angst en verlangen
dun als de zijde van een vel papier waarop een mier
nog moeite zou hebben met vinden van evenwicht
Zo’n nacht spiegelt een blinkende vijver met heldere diepte
je duwt me van de rand maar duikt me na en omvat me
je klatert sprakeloos met mij de nacht binnen en al die nachten
versmelten tot ondoorgrondelijke ledigheid van het heelal
tussen wil en wezen waar ook een uithoek eindig kan wezen.
(oorspronkelijk geschreven rond 1988? bijgewerkt in 2013)